door H. Vrielink en J.D. van der Molen
Een paar maanden na het einde van de Duitse bezetting schreef mejuffrouw Van Nooten een In Memoriam over Hillesum in de schoolkrant van het Stedelijk Gymnasium te Deventer,: ‘Op Vrijdag 29 November [1940] ontving hij zijn ontslagbrief, waarin hem zijn ambt werd ontnomen ‘ter bevordering van de openbare rust en veiligheid’. ’s Middags kwam hij om half twee op school, liet de kinderen in het projectie-lokaal komen en sprak hen toe. Hij was niet vervuld van haat, niet opstandig, maar vol innerlijke rust. Hij wees er op, dat de vijand ons zeer veel kon ontnemen, maar aan het belangrijkste zelfs niet ruiken kon. En toen haalde hij aan, onder dié omstandigheden, terwijl hij heel goed wist, wat zijn lot, vroeg of laat, zou wezen: ‘Voor alle dinc dunct mi goet, dat ghi gheestelike blide sijt’. (…) Allen waren wij dien middag als geslagen.’ Verderop: ‘Slechts enkelen onder de leerlingen van nu hebben Dr.Hillesum gekend, maar jullie moeten allen (…) weten (…): het Gymnasium had een beminnelijke wijze rector, wiens stem ontijdig, onrechtvaardig werd gesmoord. Maar zijn stem zal klinken tot in een ver nageslacht, in het woord van Geert Groote, dat, door hem op dát ogenblik gesproken, met recht ook zijn woord mag heten en dat het Gymnasium als een kostbare erfenis en een grootse opgave dankbaar van hem aanvaardt.’ Indrukwekkend. Onwillekeurig doet Hillesum ons bij deze gelegenheid aan zijn dochter Etty denken. Ook zij probeerde immers tegen alle onderdrukking in haar innerlijke vrijheid te handhaven en de vijand niet te haten. Maar kon hij deze geestelijke onafhankelijkheid in de praktijk ook opbrengen? En was hij bij leven die ‘beminnelijke wijze rector’ waar Christine van Nooten het over had? Levie Jacob Hillesum was geboren te Amsterdam op 25 mei 1880. Hij kreeg een studiebeurs om naar het Seminarium te gaan, een opleiding voor rabbijnen. Aangezien een rabbijn academisch gevormd moest zijn, studeerde hij tevens klassieke letteren. Deze studie had kennelijk zijn liefde en hij liet de rabbijnenopleiding voor wat zij was. Hij legde zijn examens cum laude af, promoveerde ook cum laude en werd leraar klassieke talen. Aanvankelijk had hij ordeproblemen, vooral in de lagere klassen. Je kunt je daar wel iets bij voorstellen: een klein bijziend mannetje met een bril met glazen als jampotbodems, doof aan één oor zodat hij niet goed kon vaststellen waar een bepaald geluid vandaan kwam. Zelfs in Winschoten, waar hij toch conrector was, schijnt hij nog ordeproblemen gekend te hebben. Toen hij in 1924 naar Deventer kwam werd hij van de weeromstuit super streng. Leerlingen noemen hem ‘de Pinne’. Hij kon zo boos worden dat hij stond te stampvoeten voor de klas: geen toonbeeld van stoïcijnse onverstoorbaarheid dus! Wel vertellen oud-leerlingen dat hij fantastisch kon lesgeven. Uit zijn aantekeningen en correspondentie in het archief van het Stedelijk Gymnasium te Deventer, waar hij van 1928 tot 1940 rector is geweest, krijgen wij het beeld van een autoritaire, soms bepaald krampachtig reagerende man. Hij was voortdurend Pagina 1 van 5 GESCHIEDENIS JOODS DEVENTER Louis Hillesum, een portret - H. Vrielink en J.D. van der Molen bezig zijn autoriteit af te dw´ngen, ook tegenover collega’s en ouders. Als je zijn aantekeningen bekijkt, zie je een slordig, moeilijk leesbaar handschrift vol doorhalingen. De heftige onderstrepingen doen denken aan zijn driftige stampvoeten voor de klas. Als iets hem niet aanstond speelde hij flink op. Ik geef u een voorbeeld. Jansen, een gymnastiekleraar, klaagde over het feit dat een leerling zijn les had verzuimd en dat hij van een andere leerling had gehoord dat de jongen op school thema’s moest maken. En Hillesum had zelf gezegd dat de gymlessen even belangrijk waren als alle andere lessen. De rector beet terug: ‘Uw schrijven raakt kant noch wal. Ik keur het ten stelligste af, dat u ‘protesteert’ afgaande op een mededeling van een leerling. Uw plicht ware geweest bij de Rector eerst eens naar de juistheid van die mededeling te komen informeren. U hoorde á priori aan te nemen, dat de Rector juist handelt. Het lust mij dan ook niet, U schriftelijk over het geval (…) in te lichten. Mondeling ben ik hier (…) toe bereid, er op rekenende dat U voortaan de juiste gedragslijn zult volgen en de juiste houding tegenover de Rector zult aannemen.’ Daar kon collega Jansen het mee doen! Hoe kortaf en geïrriteerd hij ook tegenover ouders kon reageren blijkt uit een brief van de heer L.W. Wildervanck uit 1936. Hierin beklaagde deze zich bij het College van Curatoren over het optreden van de rector. Zijn dochtertje in de eerste klas was met een portie strafwerk van school gestuurd omdat zij met potlood een paar cijfers op haar rapport had gezet. Hij was naar de rector gestapt en had begrip gevraagd voor het feit dat een meisje van dertien jaar haar ouders mooie cijfers wilde laten zien. De rector wilde daar niets van weten en had dit volgens Wildervanck ‘in sterke bewoordingen’ geuit. Hij had het gesprek op scherpe toon gevoerd en na een paar minuten duidelijk gemaakt geen tijd meer te hebben. De vader was daarom maar weggegaan. Nadien had de rector hem nog een al even onbeleefd briefje gestuurd. Tijdens de cursus van 1929 op 1930 kwam Hillesum in conflict met het gemeentebestuur, in het bijzonder met mevrouw Saunders-Blaauboer, de socialistische wethouder van onderwijs. De ruzie ging over de benoeming van een leraar klassieke talen, de heer J.D.L. de Vries, die volgens de rector niet voldeed. Al bij zijn eerste lesbezoek betrapte hij hem op een groot aantal taalkundige fouten, iets wat deze bij een nabespreking ‘niet zo gewichtig’ noemde. Hillesum onderstreepte nijdig zijn commentaar: ‘ik wel’. Hij kwam al gauw tot de conclusie dat De Vries zijn lessen niet behoorlijk voorbereidde en erger nog: ‘Het klassieke an und für sich heeft zijn belangstelling niet.’ De Vries was benoemd tot begin januari ter vervanging van een zieke collega, maar in november bleek er ook voor de rest van de cursus een vacature te zijn ontstaan. Hillesum maakte mevrouw Saunders duidelijk dat hij vond dat De Vries niet weer benoemd moest worden. Zij stelde hem gerust met de opmerking dat zij niet verwachtte dat hij voldoende stemmen in de Raad zou krijgen. Maar op 25 november werd hij met algemene stemmen - dus ook die van de wethoudster - door de Raad benoemd voor de rest van de cursus. Hillesum voelde zich door mevrouw Saunders belazerd. Vanaf maart speelde weer de vraag of De Vries herbenoemd moest worden, nu voor de nieuwe cursus. De rector hervatte zijn lesbezoeken en werd steeds negatiever in zijn oordeel. De Vries was niet alleen onbekwaam en ongeïnteresseerd in zijn vaak, maar kreeg ook steeds vaker conflicten met zijn klassen en er kwamen klachten van ouders. ‘Heeft geen moeite over voor klassieke taal en cultuur over de heele lijn. Beschouwt de school uitsluitend als broodwinning. (...) Dat iemand als de Vries zich schijnbaar voor het oogenblik aan de school kan handhaven komt door de algemeene strenge tucht, die er op de school heerscht en de in het algemeen gewillige geest der leerlingen.’ Hier steekt Hillesum zichzelf even een pluim op de hoed. In een persoonlijk gesprek met de rector gaf De Vries te kennen dat het juist goed is dat een leraar zijn les niet voorbereidt, dat de jongens de leraar zien worstelen met een taal, dat het precieze prepareren van een vertaling ‘voordegekhouderij’ is. Hieronder: de afscheidsfoto op 29 november 1940, waarbij Hillesum afscheid nam als rector van het Stedelijk Gymnasium te Deventer. Links van hem, rechts op de foto dus, zit mejuffouw Christine van Nooten. (Stadsarchief van Deventer). Pagina 2 van 5 GESCHIEDENIS JOODS DEVENTER Louis Hillesum, een portret - H. Vrielink en J.D. van der Molen Hillesum was nu vastbesloten dat De Vries weg moest. Hij ging door met het verzamelen van voorbeelden van zijn wangedrag. Verontwaardigd constateerde hij hoe de man zijn gebrek aan vakkennis maskeerde met sarcastische uitspraken als: ‘Honderd gekken (12 idioten) kunnen meer vragen, dan één wijze kan beantwoorden.’ Langzamerhand groeide de kwestie uit tot een persoonlijke vete, waarbij De Vries Hillesums kinderen niet ontzag. Tegen Etty had hij bijvoorbeeld gezegd: ‘Vraagt U dat maar aan Uw pa, die weet dat zoo goed.’ De rector verdacht mevrouw Saunders, die hij toch al niet meer vertrouwde, van vriendjespolitiek. Hij schreef aan de inspecteur: ‘Ter Uwer voorlichting diene, dat het juist Mevr. Saunders was die, tegen mijn ondubbelzinnig (...) advies en tegen de door haar aan mij gedane toezegging in, bewerkt heeft, dat de Vries op 25 Nov. d.a.v. met algemeene stemmen door de Raad benoemd werd. De Heer de Vries verkeerde als vriend in den huize Saunders. Voorts is in een openbare raadszitting van de 8ste dezer gebleken dat Mevr. Saunders in haar ijver, om een partijgenoot tot hoofd van de alhier te openen schippersschool benoemd te krijgen, zoover was gegaan in onjuist optreden tegenover de Inspecteur van het L.O., dat deze voortaan niet anders dan schriftelijk het allernoodigste met haar wil behandelen.’ Op 29 maart bracht hij persoonlijk een bezoek aan de inspecteur in Den Haag. Deze schaarde zich vierkant achter hem. Hillesum noteert: ‘De Inspecteur keurt de houding van de Wethoudster ten sterkste af (‘de politiek is de pest.’). Hij zal [mij] beslist steunen.’ Desnoods zou hij persoonlijk een brief aan B & W schrijven. Op 1 april haalde hij het College van Curatoren over er schriftelijk bij de Raad op aan te dringen De Vries na afloop van de cursus te ontslaan. Zelf voegde hij er een brief voor B & W aan toe. Op 15 april had hij een gesprek met mevrouw Saunders. ‘Ze vond mijn brief nogal wat!’ staat in zijn aantekeningen. Zij vertelde dat zij De Vries had aangeraden nog een keer eindexamen te doen, dan had hij toch wel voldoende kennis om in alle klassen les te kunnen geven.’ Voor Hillesum moet het geleken hebben dat zij de fouten van De Vries probeerde te bagatelliseren en de klassieke opleiding aan het gymnasium niet serieus nam. Op 18 april had hij een bespreking op het stadhuis over de brief van de curatoren. Mevrouw Saunders zette openlijk vraagtekens bij zijn rol in de kwestie De Vries: zij vroeg nog ‘of ik wel alles had gedaan om leiding te geven; ik wees deze ingebrekestelling sterk af en zei dat Mevr. Saunders met een handigheidje de zaak omkeerde.’ De kleine rector was hevig in zijn kuif gepikt. Het mens twijfelde aan zijn leiderschapskwaliteiten en probeerde de schuld op hem af te schuiven! Eind juni was De Vries begonnen alle drie‘ntwintig raadsleden af te lopen. In de klas had hij gezegd: ‘Ik kon het eerst hier niet uithouden, maar nu heb ik nieuwe wapenen in de strijd opgedaan.’ Volgens Hillesum was hij ‘volslagen krankzinnig’ geworden. Op 30 juni kwam mevrouw Saunders persoonlijk een les van De Vries bijwonen en op 8 juli werd zijn aanstelling door de Raad met algemene stemmen verlengd. Hoe kon zoiets gebeuren? Was er inderdaad sprake geweest van vriendjespolitiek, zoals Hillesum dacht? In ieder geval had hij de raadsleden voor zich weten te winnen. Dat een leraar aan het gymnasium zich niet te goed had gevoeld om als een gewone werkloze arbeider bij de raadsleden langs te gaan om aan werk te komen, zal bij de socialistische meerderheid wel in de smaak gevallen zijn. De SDAP-raadsleden hadden weinig sympathie voor het elitaire karakter van het gymnasium en vonden dat een herbenoeming terecht was op grond van de goede eindexamenresultaten van De Vries’ leerlingen; het socialistische raadslid Eekhuis noemde zijn benoeming zelfs ‘een zedelijke plicht’ en vond dat hij nu, na een jaar tijdelijk te zijn aangesteld, recht had op een vaste benoeming. De verhouding tussen de rector en De Vries was natuurlijk grondig verziekt. Die laatste was Hillesum als zijn persoonlijke vijand gaan zien. Hij begon in de klas schampere opmerkingen over hem te maken. Volgens Hillesum spraken zelfs de kinderen en hun ouders er schande van. Deze ging verbeten door met zijn strijd tegen de benoeming, terwijl hij er sterk over dacht om uit te zien naar een betrekking elders. Hij vond het College van Curatoren en de inspecteur aan zijn zijde. De curatoren dienden collectief hun ontslag in uit protest tegen de herbenoeming van De Vries. Net als Hillesum meenden zij geen verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs meer te kunnen dragen. De inspecteur nam contact op met het Departement van Onderwijs en bereikte dat de minister de benoeming van De Vries niet goedkeurde ‘op grond van informaliteiten’: De Vries’ laatste sollicitatie had men namelijk niet meer in behandeling mogen nemen omdat deze te laat was ingediend. De rector had de strijd gewonnen, al was het dan op formele en niet op inhoudelijke gronden. Tot het uiterste getergd had hij een verbeten, hardnekkig gevecht gevoerd om het hoogstaande niveau van het onderwijs aan zijn gymnasium te bewaren. Maar zijn verbetenPagina 3 van 5 GESCHIEDENIS JOODS DEVENTER Louis Hillesum, een portret - H. Vrielink en J.D. van der Molen heid was zeker ook ingegeven door zijn gekwetste gevoel van eigenwaarde: de Raad had zijn adviezen naast zich neergelegd en er waren vraagtekens gezet bij zijn leiderschap. En maakte het feit dat de wethouder een vrouw was de zaak voor hem extra pijnlijk? Het zou kunnen. Net als veel van zijn tijdgenoten behandelde hij vrouwen graag als lid van het zwakke geslacht door ze op hoffelijke wijze in bescherming te nemen. Dat ging bij een dame als mevrouw Saunders niet zo gemakkelijk. Er was nog een vrouw in zijn leven met wie hij het niet gemakkelijk had, zijn echtgenote Rebekka Bernstein. ‘Thuis had hij niets in te brengen’, vertelde Christine van Nooten later. Riva was een onevenwichtige vrouw. Etty typeert haar, niet erg objectief natuurlijk: ‘Moeder is iemand, die je het bloed onder je nagels vandaan kan halen.’ De orde waar hij op school zo van hield, heerste niet in zijn eigen huis. Etty: ‘Je breekt hier je nek over de onopgeloste problemen over snel wisselende stemmingen, het is een chaotische en droevige toestand, die zich weerspiegelt in de uiterlijke chaos van de huishouding. En moeder denkt nog wel dat ze zo een voortreffelijke huisvrouw is. Maar ze moordt iedereen uit met haar eeuwige gehuishoud.’ Hillesum zelf ervaart iets vergelijkbaars: ‘Je leeft daar als een koe, in Deventer, zei Vader, alleen maar dat gevreet en we zijn de slaaf van dat grote huis.’ Je kunt je voorstellen dat Hillesum graag de luwte van de studeerkamer opzocht. En dat hij troost zocht in een relatie met mejuffrouw Christine van Nooten, die in 1931 aan zijn gymnasium was komen werken als lerares klassieke talen. Hillesums leven na zijn ontslag in november 1940 krijgen wij vooral te zien door de bril van zijn dochter Etty. Is hij milder geworden? Is hij na 1940 beter geslaagd in het vinden van die stoïcijnse levenshouding die Christine van Nooten hem toeschreef? De oorlog betekende in ieder geval een ingrijpende verandering in zijn leven. Nadat de verantwoordelijkheid van het rectorschap van hem was afgenomen, werd hij minder krampachig. Etty bevestigt dit in haar dagboek, precies een jaar na zijn ontslag: ‘Mijn vader die, op hogere leeftijd, al z’n onzekerheden, twijfel, waarschijnlijk ook zuiver lichamelijk minderwaardigheidscomplex, moeilijkheden in z’n huwelijk, die hij niet heeft kunnen oplossen enz. enz., heeft overkoepeld door een philosophische allure, die volkomen echt is, beminnelijk en vol humor en zeer scherpzinnig, maar bij alle scherpzinnigheid toch heel vaag.’ Zij beschouwt zijn filofische levenshouding dus als ‘volkomen echt’. Maar zij beziet deze ook kritisch: ‘Onder de oppervlakte van die geresigneerde levensphilosophie, die zegt: Ach ja, en wie kan het weten, gaapt toch de chaos.’ Hij is de laatste tijd naast al zijn onzekerheid meer berustend geworden, ‘beminnelijk en vol humor’, en heeft minder behoefte aan ‘éénheid, omlijning, systeem’. Maar zijn driftige temperament kon ook wel eens de overhand krijgen, zoal bleek tijdens een incident in huis, vlak voordat Mischa van huis wegliep: ‘vader brult: ga dan, en smijt met deuren’. Status was ook niet meer zo belangrijk. Etty schrijft over ‘mijn kleine papa, met z’n verwisselde parapluie en nieuwe geruite das en veel pakjes boterhammen, quasi hulpeloos (...) Ogge nebbisj’, deze lijfspreuk mijns vaders is eigenlijk de domper op m’n hele jeugd geweest.’ ‘Achenebbisj’ is Jiddisch voor ‘meelijwekkend, door ongeluk achtervolgd, sjofel’. Voor Hillesum nam het de vorm aan van een zeker gebrek aan zelfrespect, een onmacht om zijn leven zelf te besturen. Een sjofel uiterlijk kreeg hij pas in de laatste fase van zijn leven, toen hij ziek was en in kamp Westerbork terecht was gekomen. Tijdens zijn rectoraat droeg hij, als een heer van stand, een driedelig kostuum. Soms vindt Etty hem ronduit aandoenlijk: ‘Ik moet opeens denken aan mijn Vadertje, die daar klein en gebogen, in een verkreukelde onhandige vilthoed en met een zwartwit geruite jongenssjaal om, een paar dagen geleden een ei, zegge één ei en wat boter in een papiertje kwam brengen om vervolgens verder te wandelen naar Mischa, met nog één ei en een klontje boter en nog een kadetje met rookvlees.’ Na de oorlog zou Christine van Nooten over hem opmerken: ‘Hij was van een goedertierenheid waar je stil van werd.’ Hij bleek een gevoel voor humor en relativeringsvermogen te bezitten, waarvan wij in de schoolarchieven geen spoor hebPagina 4 van 5 GESCHIEDENIS JOODS DEVENTER Louis Hillesum, een portret - H. Vrielink en J.D. van der Molen ben kunnen vinden. Etty had tijdens een wandeling langs de Singel, toen Mischa net na een stormachtige scène van huis was weggelopen, gezegd: ‘Ik beklaag iedere vrouw, die met Mischa in aanraking komt.’ Haar vader reageerde: ‘Die jongen is nu eenmaal in de circulatie, wat kun je daaraan doen.’ Tijdens de muziekavondjes in Amsterdam, waar Mischa concerten gaf en Hillesum zich ontspande, kon hij ook charmant en complimenteus zijn en daarbij steeds weer geestig: ‘Humor en ironie, doorstraald van goedmoedigheid. Iedere opmerking raak. Onzwaarwichtig. Anecdotisch. Fijnzinnig, gedisciplineerd. En vooral altijd weer: onzwaarwichtig.’ Aldus Etty. Op 7 januari 1943 werden de Hillesums gedwongen te verhuizen van hun grote herenhuis in Deventer naar een klein achterafkamertje aan de Retiefstraat, in een Amsterdamse volksbuurt. Bij de grote razzia op 20 en 21 juni werden zij samen met Mischa opgepakt om ongeveer een week later naar kamp Westerbork te worden overgebracht. Bij aankomst in het kamp was Hillesum sterk vermagerd, maar zijn geestkracht was ongebroken: ‘Vader is wel volslagen hulpeloos en z’n boordje is het laatste etmaal een stuk te wijd geworden en z’n grijze baardstoppels zijn zo zielig. Maar hij zwaaide met z’n kleine bijbel vanochtend, toen we wachtten in de regen: uren en uren en vond een prachtig woord bij Jozua.’ Het ging slecht met zijn gezondheid en Etty wist hem in de ziekenbarak te krijgen. Zijn maag was niet in orde en warm eten kon hij niet verdragen. ‘Het halve kamp spreekt vader toe, dat hij warm eten moet eten, maar hij heeft het tot nog toe niet klaar gespeeld.’ Hij was net een groot kind, hulpeloos, onhandig en onpraktisch, waardoor anderen de neiging hadden hem te helpen. Voortdurend raakte hij spullen kwijt en anderen zochten die voor hem terug, maar zijn goede humeur was aanstekelijk: ‘Vader is werkelijk prachtig, van een schone gelatenheid. Gisterenochtend stonden al de bedden buiten van zijn barak, in het stuivende zand tussen twee grote lage ziekenbarakken in. Het leek wel een openluchtsanatorium. Ik kwam voorbij en hoorde vader’s gezellige lach daveren over het hele terrein heen.’ Dikwijls wilde hij de moed opgeven. ‘Met vader liep ik laatst door de stuivende zandwoestijn wat te kuieren (...). Hij zei heel vriendelijk en rustig langs z’n neus weg: ‘Eigenlijk ga ik maar het liefste gauw naar Polen, dan ben ik er des te gauwer af, in drie dagen ben ik er geweest en zo hier heeft het toch geen zin om dit onmenswaardig bestaan voort te zetten. En waarom zou mij ook niet kunnen gebeuren, wat duizenden anderen ook gebeurt.’’ De ene keer wist hij zich dankzij zijn humor, zijn onverschilligheid voor uiterlijk en luxe, zijn berusting en zijn niet aflatende studiezin aardig staande te houden, op andere momenten ziet hij het niet meer zitten. ‘Vader is een onverstoorbare zigeuner - wel eens een inzinking - tijdens welke hij maar het liefst in die goederentrein zou willen stappen om van het hele gedonder af te zijn - maar daar klimt hij altijd weer bovenuit.’ Hij werd weer ziek, maar zijn studiezin en zijn gevoel voor humor bleven. ‘Mijn vader ligt ziek in een stal met 130 mensen. ‘Nachtasyl’, grinnikt hij. Hij grinnikt veel.’ De verpleging had geen tijd voor hem. ‘Men moet kerngezond zijn, om hier het ziekenhuis te kunnen overleven, (...) als zieke haal je het beslist niet’, was zijn commentaar. Het einde kwam op 7 september 1943. Het hele gezin werd, met uitzondering van Jaap, op transport gesteld naar Auschwitz. Hillesum en zijn vrouw zijn tijdens de treinreis omgekomen of onmiddellijk na aankomst in Auschwitz vergast. Het laatste levensteken was een briefkaartje aan Christine van Nooten, ergens in het oosten van Groningen uit de trein geworpen: ‘Christien (...) Ik zit middenin een volle goederenwagen op m’n rugzak. Vader, moeder en Mischa zitten enige wagens verder. (…) We hebben zingende dit kamp verlaten, vader en moeder zeer flink en rustig, Mischa eveneens. (...) Tot ziens v. ons vieren. Etty.’ En Hillesum zelf voegde er in het Latijn aan toe: ‘Ik groet u en alle dierbaren zeer’. Louis Hillesum - Een Portret Uitgave: Etty Hillesum Centrum Deventer Schrijvers: H.Vrielink en J.D. van der Molen Prijs € 10,- Verkrijgbaar in de winkel van het EHC. Pagina 5
door kleinzoon Philip van Praag
Mijn grootvader hield van Deventer. Hij woonde er met zijn gezin vanaf 1917 en nam zeer actief deel aan het sociale leven. Hij had oog voor de charmes van de oude stad en mengde zich soms in publieke debatten, bijvoorbeeld over het dempen van de gracht voor het station of het afsluiten van de doorgang tussen de Waag en het gebouw De Drie Haringen. In 1931 werd hij lid van het bestuur van de Waag, en hij was uiteraard lid van de Deventer Kunstkring. In een brief, geschreven in de trein naar Westerbork, verwoordde hij in oktober 1942 zijn grote verbondenheid met de stad: ‘... een laatste afscheidsgroet aan de stad waar ik zo lang gewoond heb en zo vele vrienden heb en die mij lief is geworden’.
Gezin Van Praag
Mijn grootvader is in 1887 geboren in Amsterdam en groeide op in de Rapenburgerstraat, een straat middenin in de Jodenbuurt ten noorden van het Waterlooplein. Hij was de oudste zoon uit een straatarm Joods gezin met zeven kinderen. Zijn vader was diamantbewerker, maar hij was vooral vaak werkloos. Zijn moeder stond af en toe met textiel op de markt. Ze was analfabeet en zou dat haar hele leven blijven.
Net als veel van zijn generatiegenoten in de Amsterdamse Jodenbuurt had mijn grootvader de ambitie een beter bestaan op te bouwen dan zijn ouders.
Tekenen was zijn grote liefde
Op jonge leeftijd, na de lagere school, werd hij plateelschilder bij de Distel in Amsterdam, later bij Haga in Purmerend, om na 1907 weer terug te keren bij de Distel.
De Distel en Haga waren sterk vernieuwende plateelbakkerijen, die zich ten doel stelden goed en verantwoord aardewerk te produceren. Men keerde zich tegen het raffinement, het ijdel effectbejag en de smakeloosheid die gebruiksvoorwerpen in deze tijd vaak kenmerkten.
(Op de foto: Vaas met beschildering van vlinders en planten, Rijksmuseum Amsterdam. Ontwerp van Chris Lannooy en Philip van Praag: Plateelbakkerij Haga 1906-1907).
Deze nieuwe opvattingen waren sterk beïnvloed door de Engelse Arts and Crafts- beweging, die aan het einde van de negentiende
eeuw in Engeland was ontstaan uit weerstand tegen de industriële massaproductie. Onder leiding van William Morris bond de beweging de strijd aan tegen de burgerlijke smakeloosheid en maakte zich sterk voor eerlijkheid en schoonheid in ambacht en kunst. In Duitsland ontstond in die tijd, gedeeltelijk onder invloed van deze Engelse beweging, de Jugendstil. Kenmerkend voor de nieuwe stijl waren een royaal gebruik van ornamenten, vrouwenfiguren, gestileerde bloemen en vogels en motieven, ontleend aan de klassieke en oosterse kunsten. Ook geometrische figuren waren zeer gewild, zeker bij de plateelbakkers.
Zowel voor de Arts and Crafts-beweging, als voor de Jugendstil geldt dat men zich vooral richtte op toegepaste kunst.
Mijn grootvader is sterk door deze stroming beïnvloed. De leermeesters en ontwerpers in de plateelbakkerijen waar hij werkte,
onder anderen Chris Lannooy en Bert Nienhuis, brachten hem de beginselen van de nieuwe kunst bij, maar ook de lessen die
hij in de avonduren volgde op de Rijksacademie voor Beelden Kunsten droegen daar aan bij.
Klein familiedrama
Ook in de politiek en in zijn privéleven koos hij voor vernieuwing. Een belangrijk deel van het joodse proletariaat sloot zich
rond de eeuwwisseling aan bij de arbeidersbeweging, bij SDAP of de vakbond, vaak ook bij beide. Voor mijn grootvader gold dat
ook: reeds op jeugdige leeftijd was hij lid van de Socialistische Jongelieden Vereeniging, later zou hij lid worden van de SDAP.
Het streven naar vernieuwing betekende ook voor hem en vele anderen een radicale breuk met het joodse geloof.
Het voornemen van mijn grootvader en zijn geliefde, Marianne Flora Groenstad, om niet in de synagoge te trouwen leidde in 1912 tot een klein familiedrama. Mijn grootmoeder, werd zonder pardon door haar ouders het huis uit gezet en vertrok naar een woning op de grens van de Oosterparkbuurt en de Transvaalbuurt in Amsterdam. Dat was niet zo maar een huis. Mijn grootvader woonde daar al, samen met enkele paren uit hun artistieke vriendenkring. Ongehuwd samenwonen werd in die dagen bepaald niet in brede kring geaccepteerd. Ik stel me voor dat het een soort commune was, enigszins geïnspireerd door de idealen van Frederik van Eden en zijn commune Walden.
In november 1913 trouwden mijn grootouders, zonder toestemming van hun ouders, met bewilliging van de rechter. Ruim een jaar later werd mijn vader (zie foto rechts) geboren, niet in Amsterdam maar in Arnhem.
Joosje Lakmaker schreef een prachtig boek, Over de Blauwbrug, over de armoede in het Joodse getto van Amsterdam en de wil van jongeren om daar uit te breken. Het boek gaat over haar grootvader, Leman Lakmaker, die in die periode nauw bevriend was met mijn grootvader. Ook Leman Lakmaker en zijn vrouw maakten deel uit van de commune.
Naar Deventer
De carrière van mijn grootvader bij verschillende plateelbakkerijen eindigt in 1917. Van 1914 tot 1917 werkt hij bij de Arnhemse
Fayence fabriek, maar in 1917 treedt hij in dienst bij de metaalwarenfabriek Isala in Deventer en verhuist naar deze stad.
Door mijn grootvader beschilderde en soms ook ontworpen vazen bevinden zich in verschillende Nederlandse musea, met name in de gemeentemusea van Purmerend en Arnhem en in het eramiekmuseum Princessehof te Leeuwarden.
Bij Isala houdt mijn grootvader zich een aantal jaren bezig met het ontwerpen van verlichtingsornamenten en gebruiksvoorwerpen. In het Stedelijk Museum te Amsterdam bevinden zich door hem gesigneerde ontwerpen van lampen, die van 1920 tot 1922 door Isala werden uitgevoerd. Een erg bloeiend bedrijf was Isala echter niet. Een economische recessie leidde ertoe dat eind 1922
alle activiteiten werden gestaakt.
Mijn grootvader ging verder als zelfstandig reclame- en siertekenaar. In de jaren twintig kon het gezin er redelijk van leven, maar tijdens de crisis liep het aantal opdrachten sterk terug. Bovendien werd mijn grootmoeder ontslagen als fröbelonderwijzeres, omdat gehuwde vrouwen niet langer mochten werken. Het gezin kon nauwelijks rondkomen van de geringe inkomsten van mijn grootvader. Mijn grootmoeder spoorde hem regelmatig aan wat harder te onderhandelen over de prijs bij opdrachten, maar daar was hij te vriendelijk en te bescheiden voor.
Mooi en veelzijdig oevre.
Mijn grootvader was geen toonaangevende kunstenaar, maar het oeuvre dat hij heeft opgebouwd in de loop der tijd is mooi en veelzijdig. Het bevat veel opdrachten uit de socialistische beweging, een beweging waar die zich altijd zeer bij betrokken is blijven voelen, al was hij niet politiek actief. Voor zowel de landelijke SDAP als voor plaatselijke verenigingen hier in Deventer heeft hij regelmatig grafisch werk gemaakt. In Deventer ging het dan bijvoorbeeld om de coöperatie Ons Belang en het Instituut voor Arbeidsontwikkeling. Voor de gemeente Deventer ontwierp hij de omslag voor de brochure Deventer als Woonstad en voor
verschillende prominenten uit Deventer een ex libris.
Vanuit de particuliere sector in Deventer heeft hij de loop der tijd talloze opdrachten gekregen. Voor een deel kwamen die van industriële bedrijven als de drukkerij De IJsel, de Deventer Installatie Metaalfabriek DIMA, de DAVO haardenfabriek en de
limonadefabriek Fa. Wed. S. Schutte, veelal bedrijven die behoren tot een vervlogen verleden. Een ander deel van de opdrachten kwam van plaatselijke winkels en verenigingen. Natuurlijk horen daar de opdrachten van Sam Noach bij, bijvoorbeeld de stripboekjes over het kloosterlinnen van De man van Deventer met titels als ‘De Groote Diefstal’ en ‘Enkele mededeelingen
over Vlaamsch Kloosterlinnen’. Maar ook voor talloze andere bedrijven zoals bakkerij De Leeuw en de papierhandel annex
drukkerij Ovimex werkte hij. En natuurlijk mag zijn werk voor Go Ahead niet vergeten worden.
In al zijn werk zit een opmerkelijke continuïteit. In de traditie van de vernieuwingsbeweging in de kunst en ook in overeenstemming met het verheffingsideaal van de arbeidersbeweging, heeft mijn grootvader zich altijd sterk op toegepaste kunst gericht. Als plateelbakker was hij met toegepaste kunst bezig, en dat gold ook voor zijn werk voor de socialistische beweging, zijn ex librissen en zijn werk in Deventer voor industriële bedrijven, overheidsinstanties en het midden- en kleinbedrijf.
Hij heeft in de loop van de tijd zijn stijl aangepast, maar er blijven elementen terugkomen die te herleiden zijn tot de nieuwe kunststromingen uit het begin van de twintigste eeuw. Symbolen en esthetisch verantwoorde versieringen blijven aanwezig. Elementen van de Jugendstil vindt men ook in de jaren dertig nog steeds terug in zijn werk.
Tragisch einde
In 1942 kwam een tragisch einde aan zijn leven. Mijn grootouders wilden niet onderduiken. Eind augustus 1942 wordt mijn grootvader, samen met Sam Noach en 25 andere Joodse mannen, uit Deventer afgevoerd naar een werkkamp in Hummelo.
Op 3 oktober wordt de groep overgebracht naar Westerbork, waarmijn grootvader verenigd wordt met zijn vrouw en dochter Marian
Elisabeth (Janny). Op 10 oktober 1942 worden ze bij aankomst in Auschwitz direct doorgevoerd naar de gaskamers. Zoon Bert belandt enkele maanden later in het vernietigingskamp. Alleen de oudste zoon die in Den Haag woonde, mijn vader Philip van Praag (1914– 2000), overleefde de oorlog. (Op de foto: dochter Marian Elisabeth).
Amsterdam, Philip van Praag (geboren 1949)
Op deze website kunt u foto’s zien van het werk dat Philip van Praag ontworpen heeft.
door Otto van Huffelen
Hartog (Han) Hollander was de eerste Nederlandse radio-sportverslaggever.
Hij werd vooral bekend van de verslagen van de voetbalwedstrijden die hij vanaf 1928 voor de AVRO verzorgde.
Zondagmiddag 11 maart 1928 deed hij voor de eerste keer in de Nederlandse geschiedenis een live voetbalverslag, België-Nederland rechtstreeks op de radio.
Hij kon zijn sportverslagen zo enthousiast brengen dat iedereen aan de radio gekluisterd zat. Bevlogen en gepassioneerd deed hij verslag van vele interlandwedstrijden, maar hij was ook een deskundig journalist en een vlotte interviewer.
Hartog Hollander was in 1912 getrouwd met Leentje Smeer en had één dochter Froukje.
Gezin Hollander
Hartog (Han) Hollander is op 5 oktober 1886 geboren aan de Walstraat 113 in Deventer. Eigenlijk heette hij Hartog, maar aan het begin van zijn sport-verslaggevers-carriëre wijzigde hij zijn naam in Han omdat dit Nederlandser klonk.
Hij was één van acht kinderen in het gezin Hollander. Zijn vader was een welbespraakt joods koopman in Deventer. Die achtergrond kwam hem later goed van pas als sportverslaggever.
Ondanks dat het gezin niet rijk was, ging Hartog met zijn broer Karel naar de HBS in Deventer.
Geen Be Quick maar Go Ahead
Karel Hollander, broer van Han, en vriend Leo Kleinsmiede richtten in 1902 een voetbalvereniging op. Voetbalclubs schoten in die tijd als paddenstoelen uit de grond. Eerst was er alleen sprake van een afgezet veldje en een leren bal. Vergaderruimte bleek ook nodig. Dat kon geregeld worden via de oom van Leo, J.H.Rensman. Deze oom was een fanatiek bestrijder van alcoholisme; hij had een Volksbond tegen Drankmisbruik opgericht. Het verenigingsgebouw stond aan de Polstraat 37 en oom Rensman zag wel wat in de oprichting van een voetbalclub door zijn neef en zijn vrienden Hollander. Rensman vond dat sporten de jeugd op het goede pad hield, los van drankverslaving, verveling en vrouwen. Het gebouw aan de Polstraat mochten de jonge voetballers wel lenen om te vergaderen. “Be Quick” was de naam van de club. Dat veranderde echter al snel want er waren al zoveel “Be Quicks”. Hartog kwam toen met het idee om de club Go Ahead te noemen en de oprichting was op 1 december 1902 een feit.
Karel en Hartog waren op zeer jonge leeftijd leden van het eerste uur en waren zeer geliefd bij de club. Hartog, die al gauw de bijnaam kreeg van “The Duke” (Hartog=Hertog=Duke) hing op vergaderingen en tijdens de wedstrijd vaak de paljas uit.
Hij stond bij Go Ahead bekend als een opvliegend en bevlogen persoon, die zich stortte in het voetbalspel.
In 1972 werd bij de voetbalclub Go Ahead “Eagles” eraan geplakt.
Na de HBS
Na de HBS-opleiding trad hij op 26 september 1904 in dienst van de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij. Hij begon als leerling-klerk en was in 1921 chef-commies in het administratiegebouw in Amsterdam. Een heel goed betaalde baan maar die hem niet de voldoende bekoring gaf. Zijn hart lag namelijk in de (voetbal)sportwereld.
In 1907 moest hij zoals zovelen in militaire dienst. In Utrecht zat hij bij de Telegraafcompagnie van de Genie. Ook hier vermaakte hij zijn kameraden door zittend op een brits bevlogen verslag te doen van allang gespeelde voetbalwedstrijden. De soldaten hingen aan zijn lippen. Eén van hen was zijn slapie Willem Vogt,de latere directeur van de AVRO. Een man die later in zijn leven een belangrijke (zowel in positieve- als negatieve zin) rol zou vervullen.
Radioverslaggever
Ondanks zijn goed betaalde baan nam en kreeg Han Hollander in 1921 eervol ontslag bij de Spoorweg Maatschappij en accepteerde hij een baan bij de Sportredactie van de Telegraaf. Hij werd plaatsvervangend chef van de Sportredactie, een functie die hij tot de oorlog vervulde. Willem Vogt, directeur van de AVRO en vroegere dienstmaat van Han Hollander zocht in 1928 iemand voor het eerste sportverslag op de Nederlandse radio. Hij herinnerde zich zijn slapie Han Hollander als een smakelijk verteller over (voetbal)sport. En deze Willem Vogt vroeg hem voor het eerste ooggetuige verslag op de radio van de voetbalwedstrijd Holland-België op 11 maart 1928.
Van deze eerste radiorapportage bevindt zich een plaquette in het Olympisch Stadion in Amsterdam met onder “Hollanders” kop de volgende woorden: Ter herinnering aan Han Hollander. Het allereerste radioverslag, gedaan door Han Hollander werd zo’n groot succes, dat hij erna meer dan 50 interlandwedstrijden versloeg en in de jaren dertig zijn populariteit enorm toenam. Op 22 mei 1938 werd hij gehuldigd vanwege zijn 50e interlanduitzending.
De grote populariteit van Han Hollander is vooral te verklaren door zijn stijl van werken. Hij kon luisteraars (ook niet- sportliefhebbers) laten meeleven door hun het gevoel te geven bij de sportgebeurtenis aanwezig te zijn. Kenmerkend was de sfeer die hij wist over te brengen, zoals die van wat men “het krankzinnig kwartiertje” in een wedstrijd noemde. Daarmee werd bedoeld het plotseling briljante spel waarin Nederlandse voetballers alles scheen te lukken en tegenstanders superieur overspeeld werden. Vooral echter door zijn wijze van spreken – rad van de tong, vlug reagerend en beeldend in woordgebruik – slaagde hij erin de spanning vol te houden. Hij was een deskundig journalist, een vlot interviewer en hij had een boeiende stem, hetgeen nog te horen is in opnamen die nog bewaard zijn gebleven. Hij was in ons land de pionier van het gesproken sportverslag.
Vanaf 1930 had hij bovendien zijn wekelijkse “sportpraatje” bij de AVRO, waarin hij naast voetbal vele andere sporten aan de orde stelde. Hij was van vele markten thuis. Hij becommentarieerde ook allerlei andere sporten zoals zwemmen en atletiek. Zo versloeg hij de Olympische Spelen van 1936 in Berlijn. Vanwege zijn positieve bijdrage aan het Olympisch spektakel ontving hij een door Hitler persoonlijk ondertekende oorkonde thuisgestuurd. Over zijn joodse afkomst heeft Hitler vast niets geweten.
Tweede Wereldoorlog
In mei 1940 eindigde de carriëre van Han Hollander. Zijn laatste sportpraatje was op 16 mei 1940, een dag na de capitulatie van Nederland. Hoewel toen nog geen sprake was van anti-joodse maatregelen door de bezetter, werd Han Hollander ontslagen door de AVRO-directie onder leiding van Willem Vogt. Zijn eens zo goede vriend verbrak het contact vanwege zijn joodse afkomst. Jaren later vertelde Vogt dat hij deze maatregelen alleen maar trof om de Duitsers niet voor het hoofd te stoten. Maar hoe kon hij in mei 1940 weten waar de Duitsers een jaar later mee zouden beginnen? Blijkbaar wilde hij met het vroege ontslag van de joodse werknemers zijn eigen AVRO-droom (een landelijke omroep met hemzelf als directeur) waarmaken.
Op internet is een felle woordenwisseling onder historici over de discutabele rol die Vogt, die zijn eigen vriend liet vallen, speelde in de Tweede Wereldoorlog.
Han Hollander zag er het nut niet van in om onder te duiken. Hij had immers een door Hitler ondertekende oorkonde en vertrouwde hierop dat er weinig met hem kon gebeuren en hij vrijgesteld zou worden van deportatie. Op aandringen van zijn vrienden is hij uiteindelijk toch nog ondergedoken, vermoedelijk in Vaassen (Gelderland) aan de Gortelseweg 41. Maar toen hij hoorde dat zijn dochter opgepakt werd heeft hij vermoedelijk de schuilplaats verlaten en viel in handen van de bezetter. Met zijn vrouw en dochter werd hij naar Westerbork gedeporteerd. Zijn charme, passie en karakter werkten ook daar weer in zijn voordeel. Hij kreeg daar één van de meest benijde baantjes van het hele kamp, namelijk zoiets als administrateur van het zogenaamde Heidelager, halverwege Westerbork en Hooghalen. Hij had het baantje gekregen vanwege zijn internationale faam. Hij genoot van vele faciliteiten en was daar zo vrij als een vogel.
Totdat zijn vrouw een onvoorzichtige snedige uitspraak doet tegen een Duitse Joodse vrouw; “er komt nog wel een andere tijd. Wij zullen jullie Rotmoffen dan wel krijgen. Zo denken hier vele andere Hollanders, maar ze zeggen het niet, althans waar Duitse joden bij zijn”. De Kampcommandant, aan wie zij dit verraadde vond dat de vrouw van Han Hollander te ver was gegaan en liet ze in barak 51 opsluiten waarna het echtpaar Hollander en dochter op transport worden gezet naar vernietigingskamp Sobibor.
Tegelijk met 2416 andere personen, van wie geen enkel persoon de verschrikkingen overleefd heeft. Op 9 juli 1943 kwam Han Hollander om het leven.
Han Hollander wordt op verschillende plaatsen herdacht:
* In Deventer is een Han Hollanderplein naast sportcentrum de Scheg in Colmschate.
* In het Olympisch Stadion hangt een plaquette, die herinnert aan zijn eerste radio-uitzending.
* Op 5 mei 2009 werd bij zijn voormalige woonhuis aan de Amstelkade een “Stolperstein” gelegd.
* Rond 2000 was er sprake van een nieuw te bouwen Go Ahead Eagles-stadion, dat het “Han Hollanderstadion” zou gaan heten.
De nieuwbouw is toen niet doorgegaan.
* Bij het laatste woonhuis van Han Hollander aan de Walstraat 123 was een gedenksteen. Het gezin was verhuisd van 113 naar 123. Dit huis is omstreeks 2008 afgebroken vanwege de doorgang Walstraat naar de Boreelkazerne. De gedenksteen kon nog net op tijd uit de vuilcontainer gered worden en is geschonken aan DVV Go-Ahead. Het Etty Hillesum Centrum heeft met medewerking van DC Vastgoedontwikkeling een mooi herinneringsbord op het huis aangebracht. De onthulling ervan was op 7 november 2013. Hier kunt u een fotoreportage van de onthulling zien.
door Sam de Visser
Het verhaal van een Joods koopman, die wereldberoemd in Nederland werd met de verkoop van kloosterlinnen....
Op een gevel van een hoekpand van de Kuiperstraat en de Nieuwstraat in Deventer zat in de jaren dertig een reclameschildering, bekend van 2 foto’s uit die tijd. Voor de Stichting Industrieel Erfgoed Deventer (SIED) reden om te onderzoeken of deze schildering nog steeds aanwezig was. Toen dat het geval bleek te zijn, werd een restauratie in gang gezet die in mei 2010 werd afgerond. Maar daarmee was het verhaal nog niet ten einde. Het was namelijk bekend, dat de muurschildering in 1931 werd aangebracht in opdracht van een bijzondere Deventenaar: de joodse textielhandelaar Samuel (Sam) Noach, die in dit pand zijn zaak had. Besloten werd ter begeleiding van de restauratie tevens een publicatie te wijden aan de Man van Deventer.
Joods koopman, wereldberoemd in Nederland
Noach werd ook bekend onder zijn commerciële aliassen “Goedkoope Sam” en “De Man van Deventer”. Onder die laatste naam werd hij in de jaren dertig wereldberoemd in heel Nederland met de alleenverkoop van zijn “Vlaamsche Kloosterlinnen”. Een product dat naast zijn vermaarde kwaliteit minstens zo bekend werd door de legendevorming rond Sam. In Deventer circuleerde een aantal hilarische anekdotes rond de “Man van Deventer”. Ze maakten duidelijk dat er achter de muurreclame een bijzonder levensverhaal schuil moest gaan. Veel meer was er over Noach niet bekend, maar dat veranderde radicaal toen zich in 2007 bij Otto van Huffelen, de huidige eigenaar/bewoner van het pand een kleinzoon van Sam Noach meldde.
Plakboek
Leo van Biene, woonachtig in Australië, is de zoon van Sam Noachs dochter Clara en haar man Charles van Biene. Clara was de enige van het vijf leden tellende gezin Noach, die na de oorlog terugkeerde. Haar zoon Leo had, toen hij in Deventer aanklopte, een dik plakboek uit de jaren dertig bij zich dat ooit in bewaring was gegeven bij de zusters van het St. Jozef Ziekenhuis aan de overkant van Sams winkel. Het bevat een hele reeks advertenties die door Sam Noach in allerlei Nederlandse kranten waren geplaatst.Bijna zonder uitzondering zijn ze hilarisch en plaatsen ze “De Man van Deventer” in het middelpunt van de wereldactualiteit. Steeds zijn de advertenties voorzien van zijn portret en altijd eindigen ze bij zijn “Kloosterlinnen”. Zo liet Noach keer op keer weten dat heel Nederland praatte over bijvoorbeeld de wedstrijdvlucht van de Uiver, het nationale voetbalelftal op weg naar het EK in Rome of de muiterij op de kruiser De Zeven Provinciën in 1933. Steevast meldde hij echter dat zulks allemaal wel waar kon zijn, maar dat men in het hele land ook praatte over “De Man van Deventer” en zijn prachtige Kloosterlinnen.
In de advertenties solliciteerde Noach regelmatig naar een ministerpost. Die kreeg hij niet, maar hij mocht wel in heel Nederland de lakens blijven uitdelen. Zijn lakens van Kloosterlinnen uiteraard. In het plakboek zitten ook talloze ansichtkaarten, soms eenvoudigweg gericht aan “Deze man in Holland”. Een plakkertje met een foto van Sam Noach moest de rest doen. Zo nu en dan schreef een ijverige postbode er met een anilinepotlood het woord “Deventer” erbij.
Te voet met marktkar
In oude exemplaren van het Deventer Dagblad en het Nieuws- en Advertentieblad Salland is in verschillende artikelen, en een enkel interview, meer te vinden over het levensverhaal van Sam Noach. Hij werd in 1882 geboren in Deventer, maar groeide op in Zutphen. Daar begon hij op veertienjarige leeftijd als marktkoopman en trok hij samen met de zoon van zijn baas met een kar vol textielwaren naar markten in onder andere Apeldoorn, Doetinchem en Deventer. In 1923 vestigde hij zich als winkelier en marktkoopman in Deventer, waar hij snel een opmerkelijke reputatie opbouwde.Opvallend was zijn verbouwde Chevrolet, die hij had laten voorzien van een grote wereldbol op het dak. Als een moderne Atlas reed hij daarmee door het hele land, om te laten zien dat hij niet zomaar een handelaar in textiel was. Uit documenten van het NIOD en het Nationaal Archief blijkt dat hij jarenlang zakelijke contacten had met Twentse textielfabrikanten als de Gebroeders Jordaan uit Haaksbergen en Rozendaal uit Enschede. Mogelijk had het “Vlaamsche Kloosterlinnen” een Twentse oorsprong.
Net als in zijn advertenties was Noach altijd en overal nadrukkelijk aanwezig. Zoals bij het jaarlijkse autoritje met zijn achterburen in de Nieuwstraat, de oudjes van het Groote en Voorster Gasthuis. Of bij een ruzie met collega-middenstanders over een Sinterklaasactie. Hij spande ook rechtszaken aan tegen concurrenten, die aan de haal gingen met zijn handelsmerk, het Kloosterlinnen. Niemand anders dan hij had de exclusieve verkoop, betoogde hij.
Het jaar 1942 en daarna
In de oorlog weigerde Sam Noach onder te duiken, hoewel hij daartoe wel de kans kreeg. Iemand zoals hij, die altijd midden in het middelpunt van de wereld stond, verdween niet, leek hij te denken. Op zijn stamkaart van het Gewestelijk Arbeidsbureau in Deventer heeft een NSB(her-)keuringsarts geschreven: “Is veel te vet, moet nodig kampdieet hebben”.Onlangs werden in het Deventer Stadsarchief tot dan toe onbekende foto’s gevonden van de laatste momenten van Sam Noach: vlak voor hij werd afgevoerd naar het werkkamp De Wittenbrink in Hummelo, het voorportaal van de hel. Uiteindelijk vond hij op 23 oktober 1942 de dood in de gaskamers van Auschwitz.
Zijn dochter Clara was, als gezegd, de enige van het gezin die na de oorlog terugkeerde. Zij probeerde het familiebezit weer terug te krijgen en kreeg te maken met de ronduit beschamende omstandigheden uit de tijd van het Rechtsherstel. In 1950 besloot het gezin Van Biene-Noach te emigreren naar Australië.
Een textielketen uit Rotterdam zette na het vertrek van de familie de zaak voort en bracht in 1953 de naam “De Man van Deventer” terug op de gevel. Die bleek meer klandizie op te leveren dan de eigen naam… Tot de sluiting van deze winkel in 1969 heeft de oude naam op de gevel gestaan. Veertig jaar later kwam “De Man van Deventer” dankzij de SIED en het restauratiewerk van Ruud Johannes weer terug op de plek waar hij hoort als onderdeel van de Deventer geschiedenis.
De man die niet verdwijnen kon
De geschiedenis van Sam Noach en zijn beroemde Kloosterlinnen
Helaas is het boek uitverkocht.
Voor geïnteresseerden is alle belangrijke documentatie en fotomateriaal (totaal 12 mappen incl. een kopie van het plakboek van Leo van Biene) gearchiveerd en in te kijken. Graag wel eerst even een afspraak maken met Otto van Huffelen.