door H. Vrielink en J.D. van der Molen 

Een paar maanden na het einde van de Duitse bezetting schreef mejuffrouw Van Nooten een In Memoriam over Hillesum in de schoolkrant van het Stedelijk Gymnasium te Deventer,: ‘Op Vrijdag 29 November [1940] ontving hij zijn ontslagbrief, waarin hem zijn ambt werd ontnomen ‘ter bevordering van de openbare rust en veiligheid’. ’s Middags kwam hij om half twee op school, liet de kinderen in het projectie-lokaal komen en sprak hen toe. Hij was niet vervuld van haat, niet opstandig, maar vol innerlijke rust. Hij wees er op, dat de vijand ons zeer veel kon ontnemen, maar aan het belangrijkste zelfs niet ruiken kon. En toen haalde hij aan, onder dié omstandigheden, terwijl hij heel goed wist, wat zijn lot, vroeg of laat, zou wezen: ‘Voor alle dinc dunct mi goet, dat ghi gheestelike blide sijt’. (…) Allen waren wij dien middag als geslagen.’ Verderop: ‘Slechts enkelen onder de leerlingen van nu hebben Dr.Hillesum gekend, maar jullie moeten allen (…) weten (…): het Gymnasium had een beminnelijke wijze rector, wiens stem ontijdig, onrechtvaardig werd gesmoord. Maar zijn stem zal klinken tot in een ver nageslacht, in het woord van Geert Groote, dat, door hem op dát ogenblik gesproken, met recht ook zijn woord mag heten en dat het Gymnasium als een kostbare erfenis en een grootse opgave dankbaar van hem aanvaardt.’ Indrukwekkend. Onwillekeurig doet Hillesum ons bij deze gelegenheid aan zijn dochter Etty denken. Ook zij probeerde immers tegen alle onderdrukking in haar innerlijke vrijheid te handhaven en de vijand niet te haten. Maar kon hij deze geestelijke onafhankelijkheid in de praktijk ook opbrengen? En was hij bij leven die ‘beminnelijke wijze rector’ waar Christine van Nooten het over had? Levie Jacob Hillesum was geboren te Amsterdam op 25 mei 1880. Hij kreeg een studiebeurs om naar het Seminarium te gaan, een opleiding voor rabbijnen. Aangezien een rabbijn academisch gevormd moest zijn, studeerde hij tevens klassieke letteren. Deze studie had kennelijk zijn liefde en hij liet de rabbijnenopleiding voor wat zij was. Hij legde zijn examens cum laude af, promoveerde ook cum laude en werd leraar klassieke talen. Aanvankelijk had hij ordeproblemen, vooral in de lagere klassen. Je kunt je daar wel iets bij voorstellen: een klein bijziend mannetje met een bril met glazen als jampotbodems, doof aan één oor zodat hij niet goed kon vaststellen waar een bepaald geluid vandaan kwam. Zelfs in Winschoten, waar hij toch conrector was, schijnt hij nog ordeproblemen gekend te hebben. Toen hij in 1924 naar Deventer kwam werd hij van de weeromstuit super streng. Leerlingen noemen hem ‘de Pinne’. Hij kon zo boos worden dat hij stond te stampvoeten voor de klas: geen toonbeeld van stoïcijnse onverstoorbaarheid dus! Wel vertellen oud-leerlingen dat hij fantastisch kon lesgeven. Uit zijn aantekeningen en correspondentie in het archief van het Stedelijk Gymnasium te Deventer, waar hij van 1928 tot 1940 rector is geweest, krijgen wij het beeld van een autoritaire, soms bepaald krampachtig reagerende man. Hij was voortdurend Pagina 1 van 5 GESCHIEDENIS JOODS DEVENTER Louis Hillesum, een portret - H. Vrielink en J.D. van der Molen bezig zijn autoriteit af te dw´ngen, ook tegenover collega’s en ouders. Als je zijn aantekeningen bekijkt, zie je een slordig, moeilijk leesbaar handschrift vol doorhalingen. De heftige onderstrepingen doen denken aan zijn driftige stampvoeten voor de klas. Als iets hem niet aanstond speelde hij flink op. Ik geef u een voorbeeld. Jansen, een gymnastiekleraar, klaagde over het feit dat een leerling zijn les had verzuimd en dat hij van een andere leerling had gehoord dat de jongen op school thema’s moest maken. En Hillesum had zelf gezegd dat de gymlessen even belangrijk waren als alle andere lessen. De rector beet terug: ‘Uw schrijven raakt kant noch wal. Ik keur het ten stelligste af, dat u ‘protesteert’ afgaande op een mededeling van een leerling. Uw plicht ware geweest bij de Rector eerst eens naar de juistheid van die mededeling te komen informeren. U hoorde á priori aan te nemen, dat de Rector juist handelt. Het lust mij dan ook niet, U schriftelijk over het geval (…) in te lichten. Mondeling ben ik hier (…) toe bereid, er op rekenende dat U voortaan de juiste gedragslijn zult volgen en de juiste houding tegenover de Rector zult aannemen.’ Daar kon collega Jansen het mee doen! Hoe kortaf en geïrriteerd hij ook tegenover ouders kon reageren blijkt uit een brief van de heer L.W. Wildervanck uit 1936. Hierin beklaagde deze zich bij het College van Curatoren over het optreden van de rector. Zijn dochtertje in de eerste klas was met een portie strafwerk van school gestuurd omdat zij met potlood een paar cijfers op haar rapport had gezet. Hij was naar de rector gestapt en had begrip gevraagd voor het feit dat een meisje van dertien jaar haar ouders mooie cijfers wilde laten zien. De rector wilde daar niets van weten en had dit volgens Wildervanck ‘in sterke bewoordingen’ geuit. Hij had het gesprek op scherpe toon gevoerd en na een paar minuten duidelijk gemaakt geen tijd meer te hebben. De vader was daarom maar weggegaan. Nadien had de rector hem nog een al even onbeleefd briefje gestuurd. Tijdens de cursus van 1929 op 1930 kwam Hillesum in conflict met het gemeentebestuur, in het bijzonder met mevrouw Saunders-Blaauboer, de socialistische wethouder van onderwijs. De ruzie ging over de benoeming van een leraar klassieke talen, de heer J.D.L. de Vries, die volgens de rector niet voldeed. Al bij zijn eerste lesbezoek betrapte hij hem op een groot aantal taalkundige fouten, iets wat deze bij een nabespreking ‘niet zo gewichtig’ noemde. Hillesum onderstreepte nijdig zijn commentaar: ‘ik wel’. Hij kwam al gauw tot de conclusie dat De Vries zijn lessen niet behoorlijk voorbereidde en erger nog: ‘Het klassieke an und für sich heeft zijn belangstelling niet.’ De Vries was benoemd tot begin januari ter vervanging van een zieke collega, maar in november bleek er ook voor de rest van de cursus een vacature te zijn ontstaan. Hillesum maakte mevrouw Saunders duidelijk dat hij vond dat De Vries niet weer benoemd moest worden. Zij stelde hem gerust met de opmerking dat zij niet verwachtte dat hij voldoende stemmen in de Raad zou krijgen. Maar op 25 november werd hij met algemene stemmen - dus ook die van de wethoudster - door de Raad benoemd voor de rest van de cursus. Hillesum voelde zich door mevrouw Saunders belazerd. Vanaf maart speelde weer de vraag of De Vries herbenoemd moest worden, nu voor de nieuwe cursus. De rector hervatte zijn lesbezoeken en werd steeds negatiever in zijn oordeel. De Vries was niet alleen onbekwaam en ongeïnteresseerd in zijn vaak, maar kreeg ook steeds vaker conflicten met zijn klassen en er kwamen klachten van ouders. ‘Heeft geen moeite over voor klassieke taal en cultuur over de heele lijn. Beschouwt de school uitsluitend als broodwinning. (...) Dat iemand als de Vries zich schijnbaar voor het oogenblik aan de school kan handhaven komt door de algemeene strenge tucht, die er op de school heerscht en de in het algemeen gewillige geest der leerlingen.’ Hier steekt Hillesum zichzelf even een pluim op de hoed. In een persoonlijk gesprek met de rector gaf De Vries te kennen dat het juist goed is dat een leraar zijn les niet voorbereidt, dat de jongens de leraar zien worstelen met een taal, dat het precieze prepareren van een vertaling ‘voordegekhouderij’ is. Hieronder: de afscheidsfoto op 29 november 1940, waarbij Hillesum afscheid nam als rector van het Stedelijk Gymnasium te Deventer. Links van hem, rechts op de foto dus, zit mejuffouw Christine van Nooten. (Stadsarchief van Deventer). Pagina 2 van 5 GESCHIEDENIS JOODS DEVENTER Louis Hillesum, een portret - H. Vrielink en J.D. van der Molen Hillesum was nu vastbesloten dat De Vries weg moest. Hij ging door met het verzamelen van voorbeelden van zijn wangedrag. Verontwaardigd constateerde hij hoe de man zijn gebrek aan vakkennis maskeerde met sarcastische uitspraken als: ‘Honderd gekken (12 idioten) kunnen meer vragen, dan één wijze kan beantwoorden.’ Langzamerhand groeide de kwestie uit tot een persoonlijke vete, waarbij De Vries Hillesums kinderen niet ontzag. Tegen Etty had hij bijvoorbeeld gezegd: ‘Vraagt U dat maar aan Uw pa, die weet dat zoo goed.’ De rector verdacht mevrouw Saunders, die hij toch al niet meer vertrouwde, van vriendjespolitiek. Hij schreef aan de inspecteur: ‘Ter Uwer voorlichting diene, dat het juist Mevr. Saunders was die, tegen mijn ondubbelzinnig (...) advies en tegen de door haar aan mij gedane toezegging in, bewerkt heeft, dat de Vries op 25 Nov. d.a.v. met algemeene stemmen door de Raad benoemd werd. De Heer de Vries verkeerde als vriend in den huize Saunders. Voorts is in een openbare raadszitting van de 8ste dezer gebleken dat Mevr. Saunders in haar ijver, om een partijgenoot tot hoofd van de alhier te openen schippersschool benoemd te krijgen, zoover was gegaan in onjuist optreden tegenover de Inspecteur van het L.O., dat deze voortaan niet anders dan schriftelijk het allernoodigste met haar wil behandelen.’ Op 29 maart bracht hij persoonlijk een bezoek aan de inspecteur in Den Haag. Deze schaarde zich vierkant achter hem. Hillesum noteert: ‘De Inspecteur keurt de houding van de Wethoudster ten sterkste af (‘de politiek is de pest.’). Hij zal [mij] beslist steunen.’ Desnoods zou hij persoonlijk een brief aan B & W schrijven. Op 1 april haalde hij het College van Curatoren over er schriftelijk bij de Raad op aan te dringen De Vries na afloop van de cursus te ontslaan. Zelf voegde hij er een brief voor B & W aan toe. Op 15 april had hij een gesprek met mevrouw Saunders. ‘Ze vond mijn brief nogal wat!’ staat in zijn aantekeningen. Zij vertelde dat zij De Vries had aangeraden nog een keer eindexamen te doen, dan had hij toch wel voldoende kennis om in alle klassen les te kunnen geven.’ Voor Hillesum moet het geleken hebben dat zij de fouten van De Vries probeerde te bagatelliseren en de klassieke opleiding aan het gymnasium niet serieus nam. Op 18 april had hij een bespreking op het stadhuis over de brief van de curatoren. Mevrouw Saunders zette openlijk vraagtekens bij zijn rol in de kwestie De Vries: zij vroeg nog ‘of ik wel alles had gedaan om leiding te geven; ik wees deze ingebrekestelling sterk af en zei dat Mevr. Saunders met een handigheidje de zaak omkeerde.’ De kleine rector was hevig in zijn kuif gepikt. Het mens twijfelde aan zijn leiderschapskwaliteiten en probeerde de schuld op hem af te schuiven! Eind juni was De Vries begonnen alle drie‘ntwintig raadsleden af te lopen. In de klas had hij gezegd: ‘Ik kon het eerst hier niet uithouden, maar nu heb ik nieuwe wapenen in de strijd opgedaan.’ Volgens Hillesum was hij ‘volslagen krankzinnig’ geworden. Op 30 juni kwam mevrouw Saunders persoonlijk een les van De Vries bijwonen en op 8 juli werd zijn aanstelling door de Raad met algemene stemmen verlengd. Hoe kon zoiets gebeuren? Was er inderdaad sprake geweest van vriendjespolitiek, zoals Hillesum dacht? In ieder geval had hij de raadsleden voor zich weten te winnen. Dat een leraar aan het gymnasium zich niet te goed had gevoeld om als een gewone werkloze arbeider bij de raadsleden langs te gaan om aan werk te komen, zal bij de socialistische meerderheid wel in de smaak gevallen zijn. De SDAP-raadsleden hadden weinig sympathie voor het elitaire karakter van het gymnasium en vonden dat een herbenoeming terecht was op grond van de goede eindexamenresultaten van De Vries’ leerlingen; het socialistische raadslid Eekhuis noemde zijn benoeming zelfs ‘een zedelijke plicht’ en vond dat hij nu, na een jaar tijdelijk te zijn aangesteld, recht had op een vaste benoeming. De verhouding tussen de rector en De Vries was natuurlijk grondig verziekt. Die laatste was Hillesum als zijn persoonlijke vijand gaan zien. Hij begon in de klas schampere opmerkingen over hem te maken. Volgens Hillesum spraken zelfs de kinderen en hun ouders er schande van. Deze ging verbeten door met zijn strijd tegen de benoeming, terwijl hij er sterk over dacht om uit te zien naar een betrekking elders. Hij vond het College van Curatoren en de inspecteur aan zijn zijde. De curatoren dienden collectief hun ontslag in uit protest tegen de herbenoeming van De Vries. Net als Hillesum meenden zij geen verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs meer te kunnen dragen. De inspecteur nam contact op met het Departement van Onderwijs en bereikte dat de minister de benoeming van De Vries niet goedkeurde ‘op grond van informaliteiten’: De Vries’ laatste sollicitatie had men namelijk niet meer in behandeling mogen nemen omdat deze te laat was ingediend. De rector had de strijd gewonnen, al was het dan op formele en niet op inhoudelijke gronden. Tot het uiterste getergd had hij een verbeten, hardnekkig gevecht gevoerd om het hoogstaande niveau van het onderwijs aan zijn gymnasium te bewaren. Maar zijn verbetenPagina 3 van 5 GESCHIEDENIS JOODS DEVENTER Louis Hillesum, een portret - H. Vrielink en J.D. van der Molen heid was zeker ook ingegeven door zijn gekwetste gevoel van eigenwaarde: de Raad had zijn adviezen naast zich neergelegd en er waren vraagtekens gezet bij zijn leiderschap. En maakte het feit dat de wethouder een vrouw was de zaak voor hem extra pijnlijk? Het zou kunnen. Net als veel van zijn tijdgenoten behandelde hij vrouwen graag als lid van het zwakke geslacht door ze op hoffelijke wijze in bescherming te nemen. Dat ging bij een dame als mevrouw Saunders niet zo gemakkelijk. Er was nog een vrouw in zijn leven met wie hij het niet gemakkelijk had, zijn echtgenote Rebekka Bernstein. ‘Thuis had hij niets in te brengen’, vertelde Christine van Nooten later. Riva was een onevenwichtige vrouw. Etty typeert haar, niet erg objectief natuurlijk: ‘Moeder is iemand, die je het bloed onder je nagels vandaan kan halen.’ De orde waar hij op school zo van hield, heerste niet in zijn eigen huis. Etty: ‘Je breekt hier je nek over de onopgeloste problemen over snel wisselende stemmingen, het is een chaotische en droevige toestand, die zich weerspiegelt in de uiterlijke chaos van de huishouding. En moeder denkt nog wel dat ze zo een voortreffelijke huisvrouw is. Maar ze moordt iedereen uit met haar eeuwige gehuishoud.’ Hillesum zelf ervaart iets vergelijkbaars: ‘Je leeft daar als een koe, in Deventer, zei Vader, alleen maar dat gevreet en we zijn de slaaf van dat grote huis.’ Je kunt je voorstellen dat Hillesum graag de luwte van de studeerkamer opzocht. En dat hij troost zocht in een relatie met mejuffrouw Christine van Nooten, die in 1931 aan zijn gymnasium was komen werken als lerares klassieke talen. Hillesums leven na zijn ontslag in november 1940 krijgen wij vooral te zien door de bril van zijn dochter Etty. Is hij milder geworden? Is hij na 1940 beter geslaagd in het vinden van die stoïcijnse levenshouding die Christine van Nooten hem toeschreef? De oorlog betekende in ieder geval een ingrijpende verandering in zijn leven. Nadat de verantwoordelijkheid van het rectorschap van hem was afgenomen, werd hij minder krampachig. Etty bevestigt dit in haar dagboek, precies een jaar na zijn ontslag: ‘Mijn vader die, op hogere leeftijd, al z’n onzekerheden, twijfel, waarschijnlijk ook zuiver lichamelijk minderwaardigheidscomplex, moeilijkheden in z’n huwelijk, die hij niet heeft kunnen oplossen enz. enz., heeft overkoepeld door een philosophische allure, die volkomen echt is, beminnelijk en vol humor en zeer scherpzinnig, maar bij alle scherpzinnigheid toch heel vaag.’ Zij beschouwt zijn filofische levenshouding dus als ‘volkomen echt’. Maar zij beziet deze ook kritisch: ‘Onder de oppervlakte van die geresigneerde levensphilosophie, die zegt: Ach ja, en wie kan het weten, gaapt toch de chaos.’ Hij is de laatste tijd naast al zijn onzekerheid meer berustend geworden, ‘beminnelijk en vol humor’, en heeft minder behoefte aan ‘éénheid, omlijning, systeem’. Maar zijn driftige temperament kon ook wel eens de overhand krijgen, zoal bleek tijdens een incident in huis, vlak voordat Mischa van huis wegliep: ‘vader brult: ga dan, en smijt met deuren’. Status was ook niet meer zo belangrijk. Etty schrijft over ‘mijn kleine papa, met z’n verwisselde parapluie en nieuwe geruite das en veel pakjes boterhammen, quasi hulpeloos (...) Ogge nebbisj’, deze lijfspreuk mijns vaders is eigenlijk de domper op m’n hele jeugd geweest.’ ‘Achenebbisj’ is Jiddisch voor ‘meelijwekkend, door ongeluk achtervolgd, sjofel’. Voor Hillesum nam het de vorm aan van een zeker gebrek aan zelfrespect, een onmacht om zijn leven zelf te besturen. Een sjofel uiterlijk kreeg hij pas in de laatste fase van zijn leven, toen hij ziek was en in kamp Westerbork terecht was gekomen. Tijdens zijn rectoraat droeg hij, als een heer van stand, een driedelig kostuum. Soms vindt Etty hem ronduit aandoenlijk: ‘Ik moet opeens denken aan mijn Vadertje, die daar klein en gebogen, in een verkreukelde onhandige vilthoed en met een zwartwit geruite jongenssjaal om, een paar dagen geleden een ei, zegge één ei en wat boter in een papiertje kwam brengen om vervolgens verder te wandelen naar Mischa, met nog één ei en een klontje boter en nog een kadetje met rookvlees.’ Na de oorlog zou Christine van Nooten over hem opmerken: ‘Hij was van een goedertierenheid waar je stil van werd.’ Hij bleek een gevoel voor humor en relativeringsvermogen te bezitten, waarvan wij in de schoolarchieven geen spoor hebPagina 4 van 5 GESCHIEDENIS JOODS DEVENTER Louis Hillesum, een portret - H. Vrielink en J.D. van der Molen ben kunnen vinden. Etty had tijdens een wandeling langs de Singel, toen Mischa net na een stormachtige scène van huis was weggelopen, gezegd: ‘Ik beklaag iedere vrouw, die met Mischa in aanraking komt.’ Haar vader reageerde: ‘Die jongen is nu eenmaal in de circulatie, wat kun je daaraan doen.’ Tijdens de muziekavondjes in Amsterdam, waar Mischa concerten gaf en Hillesum zich ontspande, kon hij ook charmant en complimenteus zijn en daarbij steeds weer geestig: ‘Humor en ironie, doorstraald van goedmoedigheid. Iedere opmerking raak. Onzwaarwichtig. Anecdotisch. Fijnzinnig, gedisciplineerd. En vooral altijd weer: onzwaarwichtig.’ Aldus Etty. Op 7 januari 1943 werden de Hillesums gedwongen te verhuizen van hun grote herenhuis in Deventer naar een klein achterafkamertje aan de Retiefstraat, in een Amsterdamse volksbuurt. Bij de grote razzia op 20 en 21 juni werden zij samen met Mischa opgepakt om ongeveer een week later naar kamp Westerbork te worden overgebracht. Bij aankomst in het kamp was Hillesum sterk vermagerd, maar zijn geestkracht was ongebroken: ‘Vader is wel volslagen hulpeloos en z’n boordje is het laatste etmaal een stuk te wijd geworden en z’n grijze baardstoppels zijn zo zielig. Maar hij zwaaide met z’n kleine bijbel vanochtend, toen we wachtten in de regen: uren en uren en vond een prachtig woord bij Jozua.’ Het ging slecht met zijn gezondheid en Etty wist hem in de ziekenbarak te krijgen. Zijn maag was niet in orde en warm eten kon hij niet verdragen. ‘Het halve kamp spreekt vader toe, dat hij warm eten moet eten, maar hij heeft het tot nog toe niet klaar gespeeld.’ Hij was net een groot kind, hulpeloos, onhandig en onpraktisch, waardoor anderen de neiging hadden hem te helpen. Voortdurend raakte hij spullen kwijt en anderen zochten die voor hem terug, maar zijn goede humeur was aanstekelijk: ‘Vader is werkelijk prachtig, van een schone gelatenheid. Gisterenochtend stonden al de bedden buiten van zijn barak, in het stuivende zand tussen twee grote lage ziekenbarakken in. Het leek wel een openluchtsanatorium. Ik kwam voorbij en hoorde vader’s gezellige lach daveren over het hele terrein heen.’ Dikwijls wilde hij de moed opgeven. ‘Met vader liep ik laatst door de stuivende zandwoestijn wat te kuieren (...). Hij zei heel vriendelijk en rustig langs z’n neus weg: ‘Eigenlijk ga ik maar het liefste gauw naar Polen, dan ben ik er des te gauwer af, in drie dagen ben ik er geweest en zo hier heeft het toch geen zin om dit onmenswaardig bestaan voort te zetten. En waarom zou mij ook niet kunnen gebeuren, wat duizenden anderen ook gebeurt.’’ De ene keer wist hij zich dankzij zijn humor, zijn onverschilligheid voor uiterlijk en luxe, zijn berusting en zijn niet aflatende studiezin aardig staande te houden, op andere momenten ziet hij het niet meer zitten. ‘Vader is een onverstoorbare zigeuner - wel eens een inzinking - tijdens welke hij maar het liefst in die goederentrein zou willen stappen om van het hele gedonder af te zijn - maar daar klimt hij altijd weer bovenuit.’ Hij werd weer ziek, maar zijn studiezin en zijn gevoel voor humor bleven. ‘Mijn vader ligt ziek in een stal met 130 mensen. ‘Nachtasyl’, grinnikt hij. Hij grinnikt veel.’ De verpleging had geen tijd voor hem. ‘Men moet kerngezond zijn, om hier het ziekenhuis te kunnen overleven, (...) als zieke haal je het beslist niet’, was zijn commentaar. Het einde kwam op 7 september 1943. Het hele gezin werd, met uitzondering van Jaap, op transport gesteld naar Auschwitz. Hillesum en zijn vrouw zijn tijdens de treinreis omgekomen of onmiddellijk na aankomst in Auschwitz vergast. Het laatste levensteken was een briefkaartje aan Christine van Nooten, ergens in het oosten van Groningen uit de trein geworpen: ‘Christien (...) Ik zit middenin een volle goederenwagen op m’n rugzak. Vader, moeder en Mischa zitten enige wagens verder. (…) We hebben zingende dit kamp verlaten, vader en moeder zeer flink en rustig, Mischa eveneens. (...) Tot ziens v. ons vieren. Etty.’ En Hillesum zelf voegde er in het Latijn aan toe: ‘Ik groet u en alle dierbaren zeer’. Louis Hillesum - Een Portret Uitgave: Etty Hillesum Centrum Deventer Schrijvers: H.Vrielink en J.D. van der Molen Prijs € 10,- Verkrijgbaar in de winkel van het EHC. Pagina 5